Geen transformatie van het zorgmodel zonder ander paradigma: van transseksualiteit naar transfobie

Het is 2008. Onder de titel Answers to your Questions about Transgender Indivduals and Gender Identitiy toont de werkgroep over genderidentiteit van de American Psychological Association (APA) een stap voorwaarts in het debat over geestesziekte: ze verklaart zonder voorbehoud dat de transgender conditie geen geestesziekte per se is. Het is echter de beklemming wanneer die in het leven van een persoon optreedt, die het in een stoornis kan veranderen. Hoewel de twee benaderingen tegenstrijdig zijn, gaat het om een verandering die er positief uitziet. De incoherentie zelf is het – hoopvolle – resultaat van het conflict aangaan en is als een open deur naar een debat dat toegeeft dat het op z’n minst niet over is. Het is van betekenis dat de grote nadruk op de benauwenis meer dient om het probleem te beperken tot de – voor ingrepen geschikte – grenzen van het individu  dan deze om te denken in het kader van transfobie. Verrassender nog is wat de historische blik op het proces van de terugtrekking van de homoseksualiteit ons teruggeeft.

Als de benauwenis homoseksualiteit niet tot stoornis maakt maar dat wel doet met transgender betekent dat, dat we met het proces van transseksualiteit twintig jaar achterlopen met wat in alle opzichten zijn homoloog is. Uiteraard is er niets dat verhinderde dat 1987 kwam.

In de Spaanse context is de doctrine wie vanuit een medisch milieu in de publieke sector over het transseksuele proces schrijft behoorlijk unaniem en tonen de hoopvolle resultaten die ik citeerde, met een schaarse uitzondering (Bergero et al. 2008) zich zelden, zodat transseksualiteit wel degelijk een probleem per se is.

Waar dit zo is, ontvouwt de medische aandacht zich door een circuit waarin het subject zich rekenschap moet geven van zijn transseksualiteit (hoe hij daartoe is gekomen, sinds wanneer, waarom ..) voor een gehoor dat tot op heden nooit heeft getoond in staat te zijn transseksualiteit en transgender op te nemen in een een norm die maatschappelijk leven mogelijk maakt. Die uitsluiting is de oorzaak van een specifiek type geweld – transfobie – dat als het aan de (h)erkenning door het medisch systeem ontsnapt, moeilijk ontsnapt aan hets medeplichtigheid.

Wat willen we hiermee nu signaleren? De constructie van monolithische identiteiten gebaseerd op een bepaald concept van man en vrouw, net als op heteroseksualiteit als gepriviligieerde norm, impliceert de ontkenning van trans-zijn als optie die het waard is geleefd te worden (en ook van homoseksualiteit die aangesmeerd als ander type seksuele optie, overeind komt in een beschuldiging van wat zich constant moet ont-markeren). Wat ik daarmee pretendeer te signaleren is dat terwijl we doorgaan transseksualiteit te denken buiten de processen waardoor normatieve identiteiten tot stand komen (van het proces waardoor deze afhangen van de uitsluiting van alles dat zijn natuurlijkheid ter discussie stelt), blijven vragen die we niet hebben geleerd te formuleren over genders die geen verdenking  opwekken over transeksualiteit heen vallen. En tegelijk de vragen die we niet hebben geleerd te stellen over de psychiatrische luisterpraktijk.

Wie ondervraagd moet worden is niet het individu maar de psychiatrische praktijk zelf, die moet antwoorden: hoe komt men bij de veronderstelling dat de identiteit van een individu anders moet zijn dan die is? en Wat voor type luisterrelatie kan ontstaan vanuit de vooronderstelling van een rigide gendermodel waarin slechts twee genders passen en altijd goed vastgelegd?

Ik denk dat we nooit genoeg kunnen benadrukken dat de noodzaak van een paradigmaverandering urgent is. Het heersende paradigma veranderen impliceert het perspectief van transseksualiteit als probeem verlaten en de transfobie als probleem identificeren. De mobilisaties in meer dan 40 steden in hele wereld op 16 en 17 oktober 2009 kunnen heel goed op de volgende manier gelezen worden: we hebben niet nog eens 20 jaar pathologisering nodig om de stap te zetten die we nu zetten. Op straat is de tijd van 1987 als scenario van declassificatie al lang gearriveerd.

Met betrekking tot depsychiatrisering: hoe duidelijker we laten weten dat het idee van een stoornis ons niet overtuigt, met des te meer kracht komt het argument bij ons terug dat met de declassificatie van “genderidentiteitsstoornis” in de handboeken (DSM en ICD) ons onherroepelijk verlies aan zorg boven het hoofd hangt. Welnu, de stemmen die dat argument volhouden bevinden zich meer en meer geïsoleerd in het medisch milieu vanwaaruit, buiten verontrusting, naar mijn mening nauwelijks een bijdrage wordt geleverd aan de zaak. Ik geloof dat een groeiende sector in het trans-activisme dit strategisch punt al afgezworen heeft in de overtuiging dat we de zorgrechten op een andere manier kunnen verdededigen vanuit een depathologiserend standpunt zonder verzinselen te vertellen, want er bestaan al heldere argumenten om de verdediging te handhaven. Ik wil niet zeggen dat het een makkelijke taak is, zelfs niet wat we goed weten hoe het te doen, en nog minder zeker dat we alle effecten kunnen controleren. Ik zeg dat op straat de steun al een feit is en dat als het strategisch perspectief (heel legitiem en begrijpelijk. Anderzijds, wanneer het de transgemeenschap zelf is die het benadrukt) steeds minder vaak vanuit de transgemeenschap wordt gehandhaafd, dan is het raar dat de medische teams deze argumentatie blijven volhouden.

Ten eerste laat het gezondheidsconcept van de WHO (wereldgezondheidsorganisatie) zich niet leiden door de afwezigheid van ziekte, maar de aanwezigheid van fysiek, psychisch en sociaal welzijn. Ten tweede, door als kern van de interventie een eis te nemen die een sociale problematiek (en dat is discriminatie en concreet transfobie) overeind houdt, baseert de medische interventie zich op een ernstige minachting van de gezondheid die deze situatie oplevert. Ten derde: als de persoon onbehagen manifesteert, gaat het erom dat je dat onbehagen behandelt, en niet de transseksualiteit opheft, want die hoeft op geen enkele manier te kloppen met een of andere categorie in het handboek, op z’n minst met het oog op medische zorg. Het is zeker dat de behandelingen die transseksuele personen nodig kunnen hebben op enig moment in het proces niet de standaard behandelingen zijn binnen dit interventiekader. Alleen met een logica van medicalisering is het als wenselijk te zien de behandeling verder te standaardiseren, voorbij realiteiten en contexten.

Precies op dit punt blijft een vraag openstaan: zou het medisch systeem toestaan dat de vraag van de bezoekers van hun consulten in een andere richting kanaliseert? Tot een type vraag dat al aan het ontstaan is en dat genitale chirurgie om te beginnen niet onder de noodzakelijkheden rekent. Hoe zit het dan met de investeringen in opleiding en onderzoek, de teams die zijn opgericht om chirurgische procedures te ontwikkelen? En met degenen die vervolgens geïnvesteerd hebben in de professionalisering daarvan?

De excessen die je soms tegenkomt in de waarschuwingen van de medici over het verlies van zorgrechten wanneer we praten over depathologisering bevatten mogelijk twijfels van een andere natuur, in principe legitiem en rationeel, die tot nu toe geslaagd zijn buiten het debat te blijven. Hoe verandert met de depathologisering van transseksualiteit de structuur en het functioneren van de GDZTs (genderdysforie zorgteams)? Zal de depathologisering een bedreiging zijn voor de machtsapparaten die tientallen jaren vanuit het medisch systeem zijn geconstrueerd?

Zeker is dat het antwoord noch ja noch nee is. We weten het niet en dat heeft waarschijnlijk iets te maken met het niveau van striktheid of van openheid voor verandering. Dat de GDZTs een rol gespeeld hebben hierin is een feit. Dat de condities waaronder ze die rol spelen als gewelddadig gekwalificeerd kunnen worden – zoals ik later uitleg – en dat ze zich niet vrijmaken van die verantwoordelijkheid maar [dat die] de intenties van hen die erin werken ook overtreffen, dat er een eis tot verandering is: dat is een feit. En nu die eis correspondeert met een wil tot participatieve verandering –  met en door deelname van de burgers – is het in het beste geval een open onbekendheid waar nog steeds op geantwoord moet worden.

Dit is deel 3 van 5 van “Gezondheidsrechten vanuit de erkenning van diversiteit”: Alternatieven voor het geweld van de psychiatrisering van transidentiteiten.” van Sandra Fernández Garrido uit “El género desordenado : criticas en torno a la patologización de la transexualidad”
Deel 1: Gezondheidrechten of diversiteit?
Deel 2: Voorzijde en keerzijde. GIS in de DSM na declassificatie van homoseksualiteit
Deel 4: “Wat diagnostiseren, waarvoor zorg verlenen”: basisproblemen in de diagnostische fase
Deel 5: Wegen voor transformatie