“Wat diagnostiseren, waarvoor zorg verlenen”: basisproblemen in de diagnostische fase

“Op geestelijk terrein is degene die vraagt, zich beroept, smeekt, abnormaal”
Franz Fanon, Piel negra, mascaras blancas 2008:134)

De diagnostische fase vormt een punt van controverse in de medische praktijk rond transseksuelen. De functie van de diagnostiek zelf staat ter discussie, als we accepteren dat er geen enkele reden is om vol te houden dat de rol van de gezondheidsprofessional moet zijn te evalueren of een patiënt wel of niet echt transseksueel is. (Garaizabal, 2003). Een andere benadering van het psychotherapeutisch proces is de vraag van een individu dat vrijwillig om hulp vraagt, te hersitueren als (vraag naar) begeleiding. Het gaat dan om het bijdragen aan een proces van subject-wording, het respecteren van de implicaties dat het om de persoon zelf gaat en niet de uitkomst als vaststaand beschouwen, niet in paternalisme vervallen, slachtoffering en de bekende instititutionele slechte behandeling te vervallen, die in het geval van transzorg zo weinig geanalyseerd wordt.

Het probleem van de diagnostische fase wordt verergerd door goedkeuring van wet 3/2007 (Spaanse wet op de genderidenteit) waardoor een brief van een psychiater nodig is met “genderdysforie” [als diagnose], en behoudens uitzonderingen, het aantonen van minstens twee jaar medische behandeling, om in aanmerking te komen voor verandering van de genderaanduiding op de ID-kaart. Dat feit draagt nog meer bij aan de variëteit aan wensen die in het psychiatrisch proces kunnen samenkomen: degenen die hun naam willen wijzigen en ervoor kiezen geen enkele interventie aan hun lichaam te laten gebeuren (wat de wet bemoeilijkt) moeten tevens de diagnose van een stoornis verkrijgen. Dat wil zeggen, hoe men het ook beleeft en interpreteert, de persoon in kwestie blijft altijd onderworpen aan het oordeel dat het om een stoornis handelt die opgelost raakt dankzij de gang door de psychiatrie, endocrinologie en in de meeste gevallen, chirurgie. Dit model en z’n gevolgen moeten we tegengaan.

Eén reden waarom de diagnostische fase zo controversieel is, is omdat op het moment waarin men pretendeert transseksualiteit te diagnostiseren, men schema’s over sekse en gender inzet die psychiater en patiënt in een in alle opzichten ongelijke context bij elkaar brengt. Dat wordt nog duidelijker wanneer de één de diagnose levert en de ander deze nodig heeft en ervan afhankelijk is.

In deze context moet de gang door de psychiatrie laten zien dat de patiënt vooruitgang boekt in het verkrijgen van haar nieuwe identiteit: dat zij zich elke keer beter aanpast aan een idee van man of vrouw zodat de psychiater dit herkent. De “auto”biografische vertelling die in deze relatie naar boven komt staan voor een leven tonen dat (reëel of fictief) toont dat men zich aanpast aan het medisch verhaal. Of om het aangepaster te zeggen: dat het medisch verhaal klopt.

Maar hier houdt het vraagstuk niet op. Laten we veronderstellen dat een patiënt het dysforie-certificaat heeft gekregen, wat licht werpen op een proces van vertellen en reconstrueren van zhaar levensverhaal in de spreekkamer impliceerde, en dat zhij hormoonbehandeling wil verkrijgen. Zhij krijgt dan een certificaat van instemming dat ze moet tekenen, en dan ontdekt zhij dat zhe in zhaar levensverhaal, van tevoren op de computer geschreven en in een of andere lade bewaard, slechts een paar open plekken hoeft in te vullen. Zo ziet het volgende fragment van de instemmingsbrief (“Consentimiento informado para el tratamiento hormonal de los trastornos de indentidad de género o disforia de genero”)  van de Spaanse Maatschappij voor Endocrinologie en Voeding eruit:

2. Dat ik sinds ik mij van mezelf bewust ben en ondanks mijn uiterlijke verschijning en seksuele en genitale kenmerken
(       ) ik mij altijd zelf als (       ) heb beschouwd.
3. Ik weet dat mijn conditie van transseksualiteit hormonale behandeling noodzakelijk maakt die mij zal helpen de discrepantie tussen mijn psychisch geslacht van (        ) en het genetische van (        ) waarvan ik vind dat het niet bij mij hoort, en dat deze behandeling lang is en altijd aan chirurgie vooraf gaat, zal opheffen. (SEEN, 2002)

Er zijn minstens twee factoren die bijdragen aan het geweld dat voor de dag komt in het scenario van instemming. Aan de ene kant de ideologische vooronderstellingen m.b.t. gender, hier onzichtbaar gemaakt als onbediscussierbare realiteit die vorm geeft aan het ik. Dit “ondanks mijn uiterlijke verschijning” suggereert dat de genderidentiteit al als een gegeven komt, en, om geen fout te maken, nooit die is waarin men zich presenteert, maar de te verkrijgen identiteit. Anderzijds is er het gebruik van de eerste persoon en persoonlijke voornaamwoorden die het coherente type “ik” (re)genereert dat het medisch verhaal nodig heeft.

In Doing Justice to someone, wanneer ze spreekt over de formatie van levensverhalen in een therapeutische setting, geeft Judith Butler aan dat elk relaas zowel afhangt van een interpellatiestructuur die anderen betrekt, als van bepaalde narratieve normen: opdat mijn vertelling begrepen wordt, moet deze zich aanpassen aan het kader voor herkenning dat geldt binnen die relatie. Mijn vertelling integreert dus de blik van de ander. De eis van coherentie binnen de normen die ons omringen stelt de vorm vast, of minstens de grenzen die een relaas kan hebben om nog begrijpbaar te zijn. Een weinig gezonde consequentie van het vereiste van coherentie is het functioneren als/van een zelf-discipline die botst met de grenzen van mijn eigen kennen (Butler 2005:91). De vraag alles over mij coherent te vertellen bemoeilijkt het feit te accepteren dat ik niet alles weet over de complexiteit van mijn gender en dat, in welk geval ook, misschien er iets is dat ik nooit zal kunnen vertellen omdat ik het niet in taal kan articuleren (en het goede is dat de psychiater die de vraag stelt het ook niet voor zichzelf kan).

Welke normen geven vorm aan de interpellatiestructuur van het geval dat ons bezighoudt? Welke vereiste hangt er boven het hoofd van de persoon die naar een consult gaat als transseksueel of transgender? Ik pretendeer niet dat ik degene ben die een aantal zo complexe vragen kan beantwoorden, maar ik geloof dat met het oog op medisch handelen het goed is een paar oplossingen niet te laten liggen.

  1. Wanneer je pretendeert de discrepantie (dissonantie) tussen sekse en gender op te lossen ga je er van uit dat in de niet-transeksuele bevolking het tegendeel bestaat. Dat wil zeggen dat, bijvoorbeeld, de psychiater een authentiekere en meer met zijn geslacht overeenstemmende mannelijkheid tentoon spreidt dan de patient die hij pretendeert te evalueren. Verder dan de conceptuele “fout”, is het belangrijke dat dit “positiespel” (normale psychiater, dysfore patiënt) de scene/enscenering construeert van de eerste die de tweede evalueert. Aan de andere kant is het illustratief voor de wijze waarop het gender van de psychiater zich overtuigd ziet, bedreigd, of, minder, geinterpelleerd door het gender van zijn patiënt (als die niet zo dysfoor was, kon hij zich niet zo normaal beschouwen). Zijn mannelijkheid en niet alleen die van de patiënt (daarom de coherentie van zijn heteroseksualiteit, als dat het geval is) staat op het spel. Nog belangrijker: je kunt het niet benoemen – dat is synoniem voor dat zijn effecten vrij door de relatie heen galopperen.
  2. Als in de consulten het belang van gender als cultureel apparaat niet duidelijk is geworden, dan wordt dat dus een van de variabelen die bijdragen aan het creëren van ethisch geweld en niet-erkenning. Noch het gender van de psychiater, noch dat van de patient zijn een uitdrukking van de biologie. Beide zijn constructies die we interpreteren middels politieke en culturele normen. De consulten kunnen zich niet vertalen in wat ze eigenlijk zijn: een evaluatie van de graad waarin een persoon zich aanpast aan de gendernormen (een bescherming van de culturele normen die min of meer traditionele en begrensde betekenissen reproduceert van man en vrouw, en van het binominaal zelf).
  3. De onmogelijkheid voor het medische systeem om de stoornis zelf te bevragen vertaalt zich in het teruggeven van een pathologiserende visie van zichzelf aan de persoon. Iets waarvan wij het effect “ziekmaken middels een medisch proces teneinde oplosssingen te verkrijgen via het medisch proces” kunnen noemen. Dat is wat bedoeld wordt met “coherentie” in dit model.
  4. Tenslotte, de uitnodiging voor het herscheppen van onze levensverhalen die verbanden tussen biologie en gender legt (de aansporing tot “altijd al” waarmeee status “primaire transseksualiteit” kan worden gewonnen en die doet begrijpen dat het al in de kindertijd optreedt) dient om de coherentie van de medische beschrijving  te beschermen, gebaseerd op een biologistische visie op het lichaam, gender en seksualiteit die al verlaten moet worden. Een visie die de mogelijkheid van een relatie vanuit erkenning en respect voor diversiteit ondergraaft.

Dit is deel 4 van 5 van de Nederlandstalige bewerking  “Gezondheidsrechten vanuit de erkenning van diversiteit: Alternatieven voor het geweld van de psychiatrisering van transidentiteiten.” van Sandra Fernández Garrido uit “El género desordenado : críticas en torno a la patologización de la transexualidad”. Eerder verschenen:

  1. Gezondheidsrechten of diversiteit?
  2. Voorzijde en keerzijde: GIS in de DSM na declassificatie van homoseksualiteit
  3. Geen transformatie van het zorgmodel zonder ander paradigma: van transseksualiteit naar transfobie